Vliegen op slachtafval stimuleert bio-industrie


Op 28 november 2023 maakte een Boeing 747 van Virgin Airlines een historische trans-Atlantische vlucht. Onder de codenaam 'flight100' vloog het toestel van Londen naar New York, volledig op biobrandstoffen. Biobrandstoffen lijken de enige mogelijkheid om de CO2-uitstoot van de luchtvaart op korte termijn te verminderen. Een reductie van 80% lijkt haalbaar. Er zit echter een weinig bekende schaduwzijde aan biobrandstoffen: ze bestaan voor een steeds groter deel uit slachtafval.

De Britse ngo Transport & Environment (T&E) berekende dat als de vlucht volledig op dierlijk vet zou hebben plaatsgevonden, er 8800 varkens nodig waren geweest. Hoeveel dierenresten er precies in de brandstof zaten is niet bekend, maar zeker is dat er steeds meer slachtafval voor biobrandstof wordt gebruikt. Uit het onderzoek blijkt dat Europa al 46% van al het dierlijk vet als biodiesel verbrandt. De transportsector is de grootste gebruiker van dergelijke vetten.
 
Gesmolten dierlijke vetten zijn een bijproduct van de industriële vleesproductie en kunnen heel uiteenlopende toepassingen hebben. Tot nu toe worden dierlijke vetten met name verwerkt in voedsel voor huisdieren en gebruikt bij de productie van bijvoorbeeld zeep en cosmetica. Minder bekend is echter het gebruik ervan als transportbrandstoffen, momenteel vooral in auto's en vrachtwagens. Maar grote luchtvaartmaatschappijen als Ryanair en Wizz Air hebben onlangs grote deals gesloten met olieleveranciers voor wat 'duurzame vliegtuigbrandstoffen' (SAF) worden genoemd. Ook in Nederland groeit het gebruik van biobrandstoffen in de luchtvaart. Schiphol is een van de Europese luchthavens waar biokerosine verkrijgbaar is. Dat past goed in de afspraak binnen het Klimaatakkoord over duurzame brandstoffen. Afgesproken is dat in 2030 14% van de brandstof die op Nederlandse luchthavens wordt getankt ‘duurzaam’ is.
 
De markt voor biobrandstoffen groeit dan ook snel. Het gebruik van biodiesel is sinds 2006 verveertigvoudigd. Als we kijken naar de gegevens zoals die door T&E verzameld zijn, zal de vraag naar dierlijke vetten door de groei van de hoeveelheid biobrandstoffen naar verwachting in 2030 verdrievoudigd zijn ten opzichte van 2021. Dierlijke vetten (lees: slachtafval) zullen naar verwachting het meest gebruikte materiaal in SAF’s zijn. Maar is het gebruik van slachtafval, behalve een onsmakelijk idee, wel duurzaam?
 

Concurrerend gebruik en onduurzaamheid

De EU-regels classificeren drie soorten dierlijke vetten, afhankelijk van hun risiconiveau voor menselijke consumptie en overdracht van ziekten. De drie categorieën hebben verschillende toepassingen buiten transport. Categorieën 1 en 2 zijn vervuild en ongeschikt voor consumptie. Ze kunnen worden gebruikt voor brandstoffen, terwijl categorie 3 veel meer toepassingen kent, zoals in diervoeding en cosmetica.

De toegenomen vraag naar dierlijke vetten voor transport zorgt voor druk op het aanbod van alle categorieën, wat leidt tot verdringingseffecten wanneer in industrieën dierlijke vetten vervangen worden door andere materialen, meestal goedkoop verkrijgbare oliën. Palmolie wordt bijvoorbeeld als het meest waarschijnlijke alternatief beschouwd omdat het de meest vergelijkbare eigenschappen heeft als dierlijke vetten en de goedkoopst beschikbare optie is. Als palmolie dierlijke vetten zou vervangen, in bijvoorbeeld diervoeding en zeep, zou de CO2-uitstoot van op dierlijke vetten gebaseerde biobrandstof tot 1,7 keer slechter zijn dan conventionele diesel. Weg ‘klimaatwinst’.
 

Subsidie

De biobrandstofindustrie in de EU is een zwaar door beleid ondersteunde industrie. In principe is de productie van biobrandstoffen op dit moment niet concurrerend. De kosten van de productie van biobrandstoffen uit dierlijke vetten zijn hoger dan de prijs van fossiele diesel. Daarom is er een vorm van subsidie nodig om de productie van biobrandstoffen financieel haalbaar te maken. Dit kan de vorm aannemen van een directe subsidie, zoals een korting op de belastingen die betaald moeten worden op de verkoop van biobrandstoffen, of in de vorm van een indirecte subsidie, zoals het verplicht stellen van een minimale hoeveelheid biobrandstof in de totale transportbrandstofvoorziening. Europese regels stimuleren het gebruik van bepaalde grondstoffen waarvoor geavanceerde technologieën nodig zijn om te worden verwerkt, of die worden beschouwd als afval of residuen van andere processen. EU-lidstaten mogen de uit deze materialen geproduceerde biobrandstoffen twee keer meetellen voor de naleving van de nationale doelstellingen voor het verbruik van biobrandstoffen.
 
De stimuleringsregels maken het echter aantrekkelijk om consumeerbare dierlijke vetten uit categorie 3 te mengen met vervuilde vetten uit categorie 1 en 2. Eenmaal gemengd is de hele partij vervuild en valt deze onder categorie 1 of 2, waarvoor dubbel betaald wordt. De regeling zet dus aan tot fraude. Dit lijkt ook inderdaad te gebeuren. Het rapport van T&E komt tot de volgende bizarre vaststelling: de biobrandstofproducenten zelf zeggen veel meer laagkwalitatieve vetten te gebruiken dan Europa er produceert. Die kloof, die niet door import te verklaren valt, groeit sinds 2018. In 2021 werden er in de hele EU liefst dubbel zoveel biobrandstoffen op basis van laagkwalitatieve vetten aangegeven als er capaciteit voor is. 
 
Twee keer een certificaat door menging
Nederland is de grootste producent van dierlijke vetten voor biobrandstof. De Nederlandse biobrandstofvoorschriften zorgen door het gebruik van dubbelgetelde categorie 1- en 2-vetten voor de mogelijkheid dat een biobrandstofproducent het dubbele kan verdienen ten opzichte van een producent die uitsluitend categorie 3-vetten gebruikt. Het komt erop neer dat door de stimuleringsregels er op een ton verwerkt materiaal uit categorie 3 € 420 valt te verdienen. Aan materiaal uit categorie 1 en 2 valt dus het dubbele te verdienen. Uit de Nederlandse biobrandstofstatistieken (Nederlandse Emissieautoriteit, 2022) blijkt dat deze hiërarchie van stimuleringsmaatregelen momenteel werkt – in 2021 werd ongeveer 83 duizend ton dierlijke vetten uit categorie 1 en 2 als biobrandstof gebruikt, terwijl er voor andere doeleinden niet meer dan 11 duizend ton dierlijke vetten uit categorie 3 werd gebruikt. De cijfers wekken de indruk dat ook in Nederland consumeerbare categorie 3-vetten worden vermengd met niet-consumeerbare categorie 1- en 2-vetten zodat er op een dubbele certificaten – en dus een hogere vergoeding – aanspraak kan worden gemaakt.
 
Er is echter een belangrijk punt dat het rapport van T&E onbesproken laat. Ook als er geen verdringingseffect plaats zou vinden is het gebruik van slachtafval moeilijk duurzaam te noemen. Het slachtafval is een restproduct van een vervuilende industrie. Op basis van de cijfers valt te berekenen dat de industrie door de stimuleringsregels ruimt 69 miljoen euro extra verdient aan de bio-industrie, waarvan een deel waarschijnlijk door fraude. Het stimuleren van biobrandstoffen helpt zo een van de meest vervuilende industrieën rendabel te houden.

De Vegetariërsbond roept de Nederlandse luchtvaartsector dan ook op geen gebruik te maken van biobrandstof op basis van dierlijke vetten. De petitie tegen het gebruik van slachtafval in biobrandstof kan getekend worden op de speciale actiepagina van onze website.